verder.
terug.

-36-

Het was 13 januari. Pap en mam waren 45 jaar getrouwd. Piet Wamsteker en Nol Hermans, bestuursleden van de fanfare, kwamen in de kelder hun een handje drukken. Ik had van onze slager een ons rookvlees gekregen. Jansen Beurskens had een vlaai voor ons gemaakt. Een vlaai met wortels waar we een beetje amandel-essence in gedaan hadden. Ik zie het bestuur van de fanfare nog staan. "Koos, wanneer zullen wij weer door de Venlose straten trekken?" "Nooits meer!" zei er een. Eigenlijk niet te geloven want 1 maart waren we bevrijd.... !

 

Op 15 januari stonden de Duitsers bij ons voor de deur, met het geweer in de aanslag. Jan had een karretje gemaakt met twee oude fietswielen. Daar hadden we wat kleren en proviand op liggen. Zus en ik hadden van de zonneschermen van de zaak rugzakken gemaakt. Die stonden voor iedereen klaar. We stonden buiten in de hoge sneeuw, het was bitterkoud. Ik had een slee met wat spullen erop en natuurlijk ook een rugzak.

 

Zonder Marius was ik echter niet van plan mee te evacueren. Dus ik zei tegen de Duitse soldaat: `Ich bin krankenschwester und mus ins Krankenhaus'.

Ze lieten mij direct gaan. 'Dag mam, pap, jongens, Nelly' ..... Hun links, ik rechts. Met de slee en de rugzak kwam ik in het ziekenhuis aan.